In 1923, in een goedkoop pension in Tokio, verveelde een lome jongeman genaamd Goda zich. Op een dag, terwijl hij zich verkleedt met een vrouwenpruik en lippenstift, maakt hij per ongeluk een plafondplank in zijn kast los. Terwijl hij omhoog klimt, ontdekt hij een slecht verlichte doorgang onder het dak die naar de andere kamers van de bewoner leidt. Al snel rent hij rond als een ninja, maakt knoesten en verplaatst plafondplanken voor een beter zicht. Wat hij ziet zijn de intieme handelingen – sadistisch, crimineel of vaag krankzinnig – die oneindig veel meer over zijn medebewoners onthullen dan de verschillende fronten die zij aan de wereld presenteren.